Top-downonderwijs
Top-downonderwijs in het vmo
Dit is het eerste deel van een lezingduo van Marilène Zwetsloot van Praktijk voor optimaal leren en een stap verder in de richting van een antwoord op de vraag: hoe geef je passend onderwijs aan hoogbegaafden in het voortgezet montessorionderwijs (vmo)?
Allereerst wordt ingegaan op de vraag die vorige week gesteld is: gaat het ook wel eens goed met hoogbegaafden? Het antwoord is “ja” en we krijgen drie voorbeelden van jongvolwassen hoogbegaafden die hun potentieel realiseren, maar niet zonder slag of stoot zover gekomen zijn. Elk van de drie heeft op enig punt in zijn/haar schoolloopbaan begeleiding, afstemming, begrip nodig gehad. Het meest schrijnend is het voorbeeld van een jongen aan wie verteld werd: “jij bent intelligent, dus je moet maar eens wat beter je best doen”. Dit was hopelijk stimulerend bedoeld, maar had een verlammende uitwerking.
Wat werkt nou wel?
Allereerst krijgen we een overzicht van stimulerende leeromgeving-factoren en de raakvlakken met principes van montessorididactiek: scaffolding en voordoen-meedoen-nadoen. Ook gaan we dieper in op het in grotere context plaatsen van een vak, een onderdeel van een vak of een onderdeel van een les.
Differentieren in denkniveaus met behulp van de SOLO-taxonomie en/of de taxonomie van Bloom
Het Nederlandse voortgezet onderwijs is voornamelijk gericht op de lagere denkorde taken: onthouden, begrijpen, toepassen. Daar is niks mis mee, en je moet het niet overslaan. Bij een top-downaanpak is het belangrijk om in ieder geval aan het begin al aan te geven wat de mogelijkheden van het vak op de hogere-orde denkniveaus zijn.
De SOLO-taxonomie is vaak helpender bij het begeleiden van hb’ers, omdat er geen hiërarchie of volgorde in is aangegeven . Hoogbegaafden hebben allerlei manieren van denken, niet altijd alleen maar top-down. We kunnen nog zulke knappe structuren en tabellen aanbieden: als een leerling op een moment in een bepaalde manier van denken zit, landt je instructie niet. Praktische tip om lln te helpen terug te komen op het niveau van de instructie die gegeven wordt: erkennen, benoemen, parkeren. Lateral thinking is conceptueel, schijnbaar onlogisch denken.
Zelf moet je je lesdoel helder hebben en de grotere context binnen het vak. De transfer naar andere vakken is niet vanzelfsprekend voor lln, ook niet hb. Zij zijn inmiddels zo gewend aan de afbakeningen tussen vakken. Het lijkt een open deur, maar het is en blijft heel belangrijk om de relevantie aan te geven.
Maar als de weerstand zo groot is dat leerlingen niet willen luisteren, de samenhang tussen de vakken niet willen horen? Je moet schoolbreed uitdragen: de vakken hebben allemaal met elkaar te maken. Een rubric (ziehier een voorbeeld) kan helpen tegen weerstand. Laat de leerling er zelf een strategie op ontwikkelen: hoe kan ik aan een zes komen om er vanaf te zijn? Net als bij formatief evalueren: de leerling constateert: ik beheers dit onvoldoende, en dan zelf bepalen of hij dat voor lief neemt ja of nee. Maak met je sectie een database van rubrics. Gebruik de methoden en docentenhandleidingen. Leerlingen een skilltree laten maken of bestuderen kan ook helpen. Al deze tips zijn geen must, maar instrumenteel. Het voordeel: top-downmethoden werken voor iedereen heel goed, niet alleen voor top-downdenkers.
Weerstand en leertrauma: hoe help je een leerling?
Alle baby’s worden geboren met de wil om te leren. Waar gaat het mis, waar verdwijnt de lol? Het doet vaak al goed om dit helemaal uit te vragen. Vaak is er iets misgegaan in de interactie tijdens de basisschoolperiode. Weerstand heeft altijd te maken met voorgeschiedenis. Niet gezien zijn, niet erkend in jouw manier van leren en denken. Daar kunnen leerlingen beschadigd door raken, een leertrauma oplopen. Het is nooit te laat om te proberen de leeromgeving weer veilig te maken voor een leerling. Voorbeeld: een leerling had een enorme weerstand tegen een kwadratentoets, omdat deze vroeger altijd werd uitgelachen omdat hij de keersommen niet goed beheerste. De docent is helemaal bij het begin begonnen en heeft eerst de term “kwadraat” besproken. En toen gevraagd: “hoe moeilijk zijn de tafels voor jou?”. Toen voorzichtig een paar stappen laten zetten, toch een soort plezier kunnen laten ervaren. Hierbij is aanmoediging geven op het proces cruciaal, nog niet op tempo en ook niet op resultaat. Zo creëer je toch een veilige leeromgeving.
Praktijkvoorbeeld
Niet: “we gaan leren bruggenbouwen”. Wel: “we gaan leren hoe je een sterke verbinding tussen materialen maakt. Voor bruggen, maar ook voor Ikeakasten”. Als je dan al een paar lln meekrijgt uit de klas, gaat het al wat makkelijker. Uitvragen aan de klas, is er herkenning? Een persoonlijke link? Je eigen Ikeakast? Boomhut? Broer net verhuisd naar studentenkamer?